In 2012 ging ik in beroep tegen een gerechtelijke uitspraak. Voor een groot deel had ik in de zaak in principe wel gelijk gekregen maar de rechter vond dat ik op veel punten niet voldoende bewijs had geleverd en kende me financieel bijzonder weinig toe.
De zaak was tussen mij en de VvE De Standaard en ging over onterecht toegerekende kosten. Het vonnis stelde onder meer als feit dat in mijn appartement in het verleden een illegale seksinrichting was gevestigd, zonder deze bevinding - waar of niet - op enig punt te verbinden aan zijn conclusies over de punten waar de rechtszaak feitelijk over ging. Het vonnis stelde ook dat een bedrag van zo’n € 12000 Euro mij weliswaar in principe toekwam, maar dat het feit dat ik dit terugvorderde en niet verzocht om bijschrijving op mijn rekening courant bij de VvE hem belette mij dit toe te kennen. Op een ander punt nam de rechter klakkeloos het door de VvE gestelde over, zoals dat er drie trappenhuizen zouden zijn, hoewel hij zelf uit de splitsingsakte al kon afleiden dat dit niet waar is - naast mijn betwisting van deze onzin.
Een rekening courant bij een VvE staat diametraal tegenover de voorgeschreven financiële afwikkeling van kosten binnen een VvE, hetgeen de relevantie van de ‘seksinrichting’ duidelijk maakte: de rechter beoordeelde de zaak op basis van zijn indruk van mijn persoon. De rechter handelde bevooroordeeld. Dit was een pijnlijke gewaarwording - immers de cijfermatige presentatie van de VvE schetste een beeld van een ontwijkende partij die zichzelf tegensprak en de zaak meer en meer vertroebelde, en ik had gedacht dat dit mijn bewijskracht positief zou beïnvloeden.
Het beroep startte op de gebruikelijke wijze: mijn betwistingen van het vonnis, de VvV’s betwisting daar weer van; de VvE’s betwistingen van het vonnis, mijn betwisting daar weer van. Alles in tempo wegens een pilot project versneld procederen.
Gebruikelijk in deze situatie zou vervolgens een mondeling zitting in de rechtbank (in dit geval het paleis van justitie), maar het hof stelde haar beslissing telkens uit. Na een half jaar uitstel sprak ik met mijn advocaat die dacht dat het hof met de zaak in haar maag zat. Aan de ene kant kennen rechters niet graag toe tegen een VvE - die vertegenwoordigt immers de status quo. Aan de andere kant was de presentatie van de VvE wel bijzonder vaag en op de persoon gericht, terwijl je toch zou verwachten dat de VvE simpele duidelijke verklaringen had voor haar handelen. (In dat geval zou er natuurlijk ook geen rechtszaak zijn geweest.) De persoonlijke aanval schetste wel een beeld van mij als persoon die lekker vanuit het buitenland rechtszaken tegen de VvE aanspande, zeg maar als hobby. Dit is nimmer als echt standpunt behandeld, wellicht omdat het in feite gewoon smaad is wanneer het met te grote stelligheid wordt geponeerd, en ook omdat vooroordelen hun kracht verliezen als ze al te specifiek en feitelijk onder de loep worden genomen. Hoewel we begrip hadden voor de drukte bij het hof, bestond er wel een dringende behoefte aan duidelijkheid, omdat door het uitblijven ervan zich ook weer nieuwe onenigheden tussen mij en de VvE ontwikkelden. Daarom schreef ik een mailtje naar de organisatie van het hof, met de vraag of er een maximum was aan uitstel en of ik iets kon doen de zaak te bespoedigen, met de verklaring dat uitstel voor beide partijen nadelig was.
Als antwoord een bericht naar mijn advocaat dat het 11de uitstel tevens het laatste uitstel zou zijn.
Mijn advocaat zei hierover dat het hof mij eenvoudigweg niet heeft geloofd. Het is natuurlijk veel ernstiger: het hof heeft mij niet willen geloven en heeft zo veel mogelijk in die behoefte voorzien. De vraag is slechts of dit willekeurig oordelen komt omdat ik het ‘lef’ had beroep aan te tekenen, of omdat ik het ‘lef’ had een mailtje te schrijven dat we allemaal op een uitspraak zaten te wachten, of omdat de moddergooierij van de VvE heeft gewerkt. De kostentoewijzing is waanzinnig en ten nadele van mij.
Op zijn minst is de uitspraak slordig, op sommige punten dusdanig formeel dat dit als luiheid valt te bestempelen, en een zo rommelig vonnis is totaal niet te verenigen met meer dan een jaar uitstel. Als het hof mij een les had willen leren had ze op zijn minst dit meteen kunnen doen. Het hof moet wel zeer geïrriteerd zijn geweest over mijn persoon.
In 1977 stond een Boeing 747 van de KLM op de startbaan. Er was een dichte mist komen opzetten en de bemanning was behoorlijk murw na een dag van omleidingen, uitstel en nu eindeloos wachten op klaring. De gezagvoerder besloot uiteindelijk op te stijgen, zonder toestemming van de verkeerstoren. De zo begrijpelijke irritatie van de piloot, hoofd van de pilootopleiding van de KLM, kostte 583 mensen het leven.
Gelukkig vallen er geen doden als gevolg van een sikkeneurig gerechtelijk apparaat, maar de betreffende rechters moeten zich wel realiseren dat hun irritatie over een persoon - en dat niet eens op basis van de door dit persoon geleverde stellingen en producties - vrouwe justitie de blinddoek afneemt. Daarmee ondermijnen Meesters E.M Polak, R.H.C. van Harmelen en R.J.Q. Klomp het grondbeginsel van de rechtstaat.
A.P. Bleeksma |